Geschiedenis

De Tibetaanse terriër, minder bekend als Dhokhi Apso, is een van de oudste hondenrassen en men zegt dat dit ras al meer dan 3000 jaar bestaat.
Op basis van een in 2004 uitgevoerd grootschalig DNA-onderzoek wordt de Tibetaanse Terriër ingedeeld bij de 'Ancient dog breeds',
de 14 rassen die genetisch gezien het dichtst bij de wolf staan.

Tibetaanse terriërs werden gehouden in het ruige terrein en klimaat in het gebied van het hooggebergte van de Himalaya door nomaden voor het hoeden, bewaken en andere diensten, maar niet als terriër ("Terra"="Aarde"; terriërs jagen op kleine dieren in de "aarde"). De benaming Terriër is daarom onterecht en hij hoort meer bij het ras van de herdershond.

Door hun grootte en lenigheid konden ze in de berggebieden van de Himalaya dienstdoen waar grotere honden moeilijk konden komen.
De Tibetaanse terriër en het kleinere formaat Lhasa Apso werd gehouden als gezelschapshond door de boeddhistische monniken die in de geïsoleerde kloosters leefden, ze werden beschouwd als waardevolle gift en zouden geluk brengen.

Rond 1920 schonk een Tibetaanse vrouw een teefpupje ( Bunti ) aan Dr. Greig, een chirurge die op dat moment in India in een hospitaal aan het werk was, als dank voor de goede medische verzorging van haar en omdat ze ondertussen voor haar drachtige teef ,die alle momenten moest bevallen, gezorgd had terwijl zij herstelde van de operatie.

Dr.Greig ging later op zoek naar een 2de hond ( Rajah ) en begon te fokken. Deze naar Engeland meegevoerde honden staan aan de oorsprong van de Europeese lijn ( Lamleh ). In 1930 werd het ras officieel erkend. Hij komt in Europa nog niet veel voor.

Het ras behoort tot rasgroep 9, de gezelschapshond en niet tot de terriërs.